‘Mamma, je moet niet schrikken als je me straks ziet’. Aan de telefoon is puber 2. Op mijn vraag waarom ik niet moet schrikken zie ik Beurs-steun-en-toeverlaat glimlachen. ‘Ik heb mijn haar gedaan en het is heel kort. De moeder van een vriendje heeft geholpen.’ Met deze informatie moet ik het nog even doen. ‘Ik heb hem al gezien, en herkende hem meteen’, is de niet helemaal geruststellende boodschap die ik na dit telefoongesprek krijg.
De schrik is des te groter als het moment daar is; mijn puber staat met een ‘chemocoupe’ voor me. Weg zijn de prachtige rode lokken waar ik altijd zo trots op was. Weg is het laatste beetje ‘babyface’. Ook met dit kind ben ik, voor eens en voor altijd, terecht gekomen in de tijd die puberteit heet.
Als hij met puberale onzekerheid voor me staat wordt ik overvallen door een déjà vu; mijn moeder die ernstig ziek is en waarvan ik het haar helemaal kort knip voordat een chemokuur dit oneervolle karweitje voor haar zal klaren. Het blijkt dat hij, na de euforie en de lol met vriendjes waarmee hij deze actie heeft uitgevoerd, deze emotie heeft voorzien. Vandaar het telefoontje. Om zichzelf én mij te sparen.