Op de toonbank van de winkel waar ik op mijn beurt wacht, staat een immens grote snoeppot. In ieder geval gezien vanuit kinderogen. Aantrekkelijk is ie ook, die pot, gevuld met vrolijk gekleurd snoepgoed wat uitnodigt om er eens flink in te graaien. Maar dat doet natuurlijk geen kind.
‘Wil je een snoepje?’ Uitnodigend haalt de verkoopster de deksel van de pot. Langzaam gaat de hand van een blond meisje de grote pot in. Ze moet er voor op haar tenen gaan staan.
Onder streng toeziende moederogen wordt er heel secuur één snoepje gepakt. Een roze. Voorzichtig wordt dan dat ene snoepje naar haar mond gebracht. En dan, terwijl ze het kleinood heel tevreden in haar mond steekt – het had ook zo maar kunnen vallen en dan was ze ‘m kwijt geweest – hoor ik haar moeder snerpen ‘en wat zeg je dan???’ Ja, ze zegt niets natuurlijk! Praten met je mond vol – al is die mond gevuld met maar één snoepje - mag ook al niet.
En daar sta je dan, als negenjarige met je goede gedrag. Ze lacht maar een beetje schaapachtig.
‘Mevrouw, mag ik alstublieft nog zo’n snoepje?’. Naast me zie ik de moeder van de vrolijke, open negenjarige door de grond zakken. Eérst niet bedanken voor het snoepje en maar een beetje giechelen als gevraagd wordt om ‘dank u wel te zeggen’ en dan daarna de regel ‘gij zult niet onbescheiden zijn’ met beide voeten treden.
‘Dat doe je niet’, is het boze commentaar van de moeder. ´Maar ik vraag het toch netjes?’, is het weerwoord van de negenjarige. Tevreden huppelt ze even later de winkel uit: mét een tweede (én een derde én een vierde) snoepje.
Meisjes die vragen … die komen er wel!